Terwijl het jaar langzaam zijn ogen dichtdoet en het donker
zich steeds meer als een deken over ons heen legt, tel ik de dagen naar
Kerstmis en de Jaarwisseling. Ik trek naar binnen, letterlijk en figuurlijk. Ik
kijk terug op de maanden en overdenk het jaar. Wanneer Sinterklaas weer naar
Spanje is vertrokken en Wereldlichtjesdag is geweest, overvalt me weer de
snelheid van de tijd. Ik heb geleerd het gemis in de dag te weven en ik heb
geleerd om met de leegte om te gaan, maar elk jaar in december overvalt me toch
weer de afwezigheid van mijn dierbaren.
Het is niet dat ik het benoem of dat ik heel bewust de plek aanwijs die niet
meer gevuld is, maar er komt een gevoel van melancholie in mijn hart. Alsof er
kleine pareltjes naar buiten willen. Ze twinkelen, schitteren en stralen. Ze
vertellen mij van een verleden, waar een Kerstboom werd opgetuigd met
Kerstmelodietjes op de achtergrond, kerstkransjes op een schaaltje,
Nieuwjaarskoekjes met slagroom. Een
glimlach tovert zich tevoorschijn, maar ook toont zich het litteken in mijn
hart… De pareltjes veranderen langzaamaan in tranen, die weer een weg over mijn
wangen, vinden. Elk jaar weer, wordt dit spoor gevormd en vastgelegd.
Tranen, omdat de decembermaand, met zoveel licht en gezelligheid, de
afwezigheid beschijnt en weer pijnlijk duidelijk maakt, dat diegene nooit meer
aanwezig zal zijn.
Duisternis voert me naar het verdriet, dat ik mag voelen, dat tevoorschijn mag
komen, dat gehuild mag worden. Elk jaar is er gelegenheid om het toe te laten,
zodat het weefgaren weer verder af mag wikkelen. Wevend kom ik de dagen door,
om uiteindelijk met Kerstmis toch het licht binnen te laten komen. De wond is
verzorgd en weer verbonden. Het mag er zijn. Met Kerstmis is er dan ruimte om
de sterren te zien stralen, het kaarslicht te aanvaarden en een groetje naar de
hemel te blazen. Sterren stralen in de nacht, wachtend op de liefde, die altijd
ontvangen zal worden en de verbinding altijd voelbaar zal blijven maken.